Logo

Fonds voor topwetenschappers, bezuiniging voor de rest

Tussen een fonds voor topwetenschappers en bezuinigingen op het hoger onderwijs wringt iets fundamenteels, aldus Bart Brouwers.

Published on March 21, 2025

PJW_8258-medium-www.PjotrWiese.nl_-2048x1366.jpg  © Pjotr Wiese / RUG

© Pjotr Wiese / RUG

Medeoprichter van Media52 en hoogleraar Journalistiek, bouwt aan IO+, events en Laio, met focus op commerciële kansen—en blijft schrijven voor IO+.

In het hoog opspelende debat rond de aanvallen op de wetenschap in de VS wil Nederland geld vrijmaken om internationale (lees: in Amerika werkende) topwetenschappers aan te trekken. Dat is nodig, zegt minister Eppo Bruins: “Internationale wetenschappers van topniveau zijn goud waard in het aanjagen van kennis en innovaties.” Het klinkt als een strategisch verstandige zet. Terwijl geopolitieke spanningen in de wereld toenemen en landen als de Verenigde Staten onder Trump opnieuw een onveilig klimaat voor wetenschap creëren, probeert Nederland zich te profileren als veilige haven voor wetenschappelijk talent. NWO krijgt de opdracht een speciaal fonds op te zetten dat snel en laagdrempelig toegang biedt tot financiering voor internationale topwetenschappers. Klinkt goed. Maar wringt het niet ergens?

Tegelijkertijd, of beter gezegd: in dezelfde adem, zijn er grote zorgen over de staat van het Nederlandse hoger onderwijs. Universiteiten kreunen onder de toenemende werkdruk, jarenlange onderfinanciering en een steeds restrictiever beleid als het gaat om internationalisering. De wet “Internationalisering in balans” – inmiddels in consultatie – beoogt het aantal internationale studenten terug te dringen, onder meer door opleidingen te verplichten Nederlands als voertaal te hanteren. En dan zijn er nog de aangekondigde bezuinigingen op hoger onderwijs en onderzoek, die juist de ruimte voor experiment, vernieuwing en internationale samenwerking onder druk zetten.

Buys Ballotgebouw, Universiteit Utrecht

Nederland volgt fout voorbeeld: bezuinigingen bedreigen onderwijs

Nederland snijdt in eigen kennis en dreigt een mondiale achterhoede te worden – terwijl andere landen juist volop investeren in wetenschap.

Wat is het signaal?

Daar ontstaat een ongemakkelijke spanning. Enerzijds profileert Nederland zich als magneet voor het beste internationale talent. Anderzijds snijdt het zichzelf in de vingers door bezuinigingen, toenemende regeldruk en een beleidsklimaat dat internationalisering niet zozeer omarmt, maar probeert te beperken. Hoe geloofwaardig is die boodschap aan wetenschappers wereldwijd, als ze hier terechtkomen in een systeem dat op slot zit?

De politieke wens om regie te krijgen op de internationalisering van het hoger onderwijs is niet onbegrijpelijk. De instroom van internationale studenten is hard gegroeid, en universiteiten worstelen met huisvesting, capaciteit en integratie. Maar het gevaar is dat er nu met een bot mes gesneden wordt. Internationale studenten vormen juist vaak de aanjagers van nieuwe onderzoekslijnen, de bruggenbouwers naar andere culturen en, niet te vergeten, de toekomstige promovendi en onderzoekers. Met andere woorden: de topwetenschappers van morgen.

Twee werkelijkheden botsen

In de Kamerbrief lezen we dat het nieuwe instrument “landenneutraal” moet zijn, “met zo min mogelijk administratieve lasten” en gericht op “terreinen van strategisch belang voor Nederland”. Dat klinkt efficiënt en daadkrachtig. Maar hoe ziet de werkelijkheid eruit waarin deze wetenschappers terechtkomen? Komen ze in een onderzoeksgroep waar de middelen steeds schaarser worden? Waar collega's kampen met burn-outs? Waar de steun voor internationale samenwerking onder druk staat?

De ambitie om “enkele tientallen topwetenschappers” aan te trekken is op zich realistisch. Maar laten we wel zijn: het zijn niet alleen de top 0,01% die het verschil maken in een kenniseconomie. Het zijn ook de jonge onderzoekers, promovendi, postdocs, de getalenteerde masterstudenten – al dan niet van buiten Nederland – die samen dat ecosysteem van kennisopbouw en innovatie vormen. Wie alleen jaagt op sterren, maar de onderlaag verwaarloost, zaait een systeem dat op termijn instort.

Kenniseconomie - of niet

De kernvraag is dan ook: wil Nederland echt een kenniseconomie blijven, of beperkt het zich tot symboolpolitiek? Een fonds voor topwetenschappers is een mooi begin, maar het is geen structurele oplossing. Als we het echt menen met kennis, innovatie en concurrentiekracht, dan vraagt dat meer dan incidentele impulsen. Dan vraagt dat investeringen in de hele keten: van bachelors tot hoogleraren, van instellingen tot faciliteiten.

innovationorigins_a_researcher_using_a_microscope_at_a_universi_0ffa0740-e285-42f7-898c-7e576b0f1de5.png

Nederlandse universiteiten laten zien hoe belangrijk internationaal talent voor het land is

Tijdens de opening van het academisch jaar spraken Nederlandse universiteiten hun bezorgdheid uit over de bezuinigingen en de afnemende internationalisering.

En ja, dan moet je soms ook het ongemakkelijke gesprek aangaan over de rol van internationalisering. Niet met als uitgangspunt “hoe houden we ze buiten de deur?”, maar: “hoe maken we ons onderwijs en onderzoek aantrekkelijk én houdbaar voor iedereen, van Groningen tot Hyderabad?”

Een fonds is geen visie

Kortom: het nieuwe NWO-instrument is een goed bedoeld, misschien zelfs noodzakelijk initiatief in een wereld vol wetenschappelijke migratie. Maar zonder een bredere, consistente visie op de toekomst van het hoger onderwijs in Nederland – inclusief financiering, werkdruk, internationalisering en academische vrijheid – blijft het steken in symptoombestrijding. Een land dat aan de ene kant deuren openzet voor topwetenschappers, maar aan de andere kant structureel het fundament van de wetenschap ondermijnt, zal uiteindelijk niet de kennisnatie zijn die het pretendeert te willen zijn.

Dinsdag behandelt de Eerste Kamer de onderwijsbegroting, met daarin de al door de Tweede Kamer geaccordeerde bezuinigingen. Een mooi moment om dat proces een halt toe te roepen - en goed dat de 75 Kamerleden met het voorstel van Minister Bruins een extra bewijs in handen hebben dat de wetenschap niet zomaar te grabbel gegooid mag worden.